Volwassen platvissen zijn niet tweezijdig symmetrisch: één oog verplaatst zich tijdens de larvale fase naar de andere zijde van de kop. Bij de bot is dat de rechterzijde, al wil het rechteroog ook wel eens naar links verhuizen.
(Foto: Janny Bosman)
Hoewel de naam anders doet vermoeden, behoort de bot tot de familie van de schollen (Pleuronectidae). Deze grote familie bestaat uit 39 geslachten en 93 soorten. De soorten van de schollenfamilie hebben normaal gesproken beide ogen op de rechterzijde van het lichaam zitten – daarom worden ze in het Engels ook wel righteye flounders genoemd.
Andere platvisachtigen zoals de familie van de tarbotten en de schurftvissen die de
ogen op de linkerzijde van het lichaam
hebben, worden als lefteye flounders geclassificeerd.
Verkeerde kant
Voor de bot gaat dit onderscheid echter
niet altijd op, omdat bij sommige botlarven
het rechteroog naar de linkerzijde
van de kop groeit (in plaats van dat het
linkeroog naar de rechterzijde verhuist).
Sommige botten hebben de ogen dus op
de ‘verkeerde’ zijde zitten – die kant van
het lichaam is dan vaak ook gepigmenteerd.
Dit is gemiddeld bij 5 tot 10% van
een botpopulatie het geval, maar in sommige
gebieden heeft ongeveer een derde
van de populatie de ogen op de linkerzijde.
Soms gebeurt het ook dat het oog halverwege
de groei tijdens de larvale fase
blijft steken in de kop.
Op de uitkijk
Aan welke kant de ogen ook zitten, ze zijn zo geconstrueerd dat ze iets boven het lichaam kunnen uitsteken. Op die manier kan de bot toch nog zien wanneer hij is ingegraven in de bodem. Overdag ligt deze vis doorgaans namelijk verstopt in het zand of slib – waarbij de kleur van zijn bovenlichaam zich aanpast aan die van de ondergrond – en in de schemering en ’s nachts trekt hij naar het ondiepere water om te jagen. Daar graaft hij zich ook in de bodem, om vanuit die hinderlaag plotseling op zijn prooi af te schieten als die in de buurt komt.
Grotere botten willen ook nog wel eens snel zwemmend hun prooi achtervolgen.
Wisselend menu
De prooien die de bot op het menu heeft
staan, wisselen gedurende de verschillende
levensfasen. De pelagisch levende
botlarve voedt zich met klein, zwevend
dierlijk plankton. Als de bot overgaat op
het leven laag bij de grond, schakelt hij
over op bodemvoedsel. Dit betreft een
gevarieerd dieet dat bestaat uit wormen,
kleine kreeftjes, jonge schelpdieren,
krabben en garnalen.
Jonge botten
die naar het zoete binnenwater trekken
om op te groeien, voeden zich met
insectenlarven, vlokreeften en kleine
schelpdieren zoals erwtenmosselen en
driehoeksmosselen. Grote botten zijn
echte rovers die naast het genoemde bodemvoedsel
ook alle mogelijke soorten
jonge vis eten.
Bron: Hét Visblad